Toen Maria naar Bethlehem ging, beschutte de boom haar tegen den regen ; daarom worden Noteboombladeren in de zoogenaamde ‘Frohnleichnamskränze’ gevlochten. (kransen van H. Sacramentsdag)
Eenigen zeggen dat Maria, na de boodschap des Engels, tranen van vreugde stortte en deze tranen Madelieven werden. Anderen beweren: Toen Maria over het gebergte Juda wandelde om hare nicht Elisabeth te bezoeken, sproten onder hare voeten, ontelbare sterrebloempjes, de witte, geelhartige Madelieven.
Zoals alle sterk geurende planten was de lavendel de duivel zeer onaangenaam.
In Het Boek voor de Kerst, Uitgeverij G.J.A. Ruys Amsterdam, vond ik de
volgende legende. De oorsprong wordt niet vermeld:
Enkele dagen na de geboorte van Jezus, ging Maria in een beekje de kleren
van haar kind wassen. Toen zij ze op de oever te drogen wilde leggen,
zag zij daar een onooglijk gewas staan. Om de andere bloemen en planten
te sparen besloot zij de kleertjes op deze plant te leggen.
Toen zij na enige tijd terugkwam, merkte zij tot haar verwondering dat
het gehele veld vervuld was van een heerlijke geur. Niet wetend waar dit
verrukkelijk aroma vandaan kwam, ging zij op zoek naar de plek waar zij
haar wasgoed had achtergelaten, maar nergens was het onaanzienlijke plantje
meer te ontdekken.
Plotseling stond de engel Gabriël voor haar en sprak;
"Gezegend zij deze plant boven alle andere. Hij werd verkozen de
kleren van het Kind te drogen en daarom zal hij vanaf heden bloemen dragen
die de geur van het Paradijs verspreiden".
Maria zag nu dat de plant prachtige blauwe bloemen had gekregen en zij
plukte een takje af en stak het tussen haar kleed, opdat de geur van het
Paradijs haar altijd zou vergezellen.
In het boek Plantenkultus van Is. Teirlinck staat de volgende roerende
legende, afkomstig van de dichter Jozef Roumanille. Zijn grootmoeder vertelde
ze hem:
De beulen van Herodes – wreed en met bloed bedekt – doorsnuffelden
al de huizen van Bethlehem om er de zuigelingen te vermoorden.
De Maagd Maria, veeleer dood dan levend, dwaalde daarentusschen in de
bergen van Judea en haar kindje op haren boezem drukkende vluchtte zij
voor de moordenaren. St. Jozef ging, in de vlakte, van hut tot hut en
vroeg gastvrijheid: niemand schonk hem die.
En zie! Doodskreten kwamen het hart der Moeder Gods doorboren. Zij wendde
het hoofd om…. En wat zag zij?
Zij zag ginder beneden, verre, de soldaten van Herodes die haar achtervolgden.
Ai, ai, ai! Waar zich verbergen? In den berg was er geen grot, waar zij
zich verschuilen kon!
En dicht bij haar zag zij een Roos die ontlook.
" Roos, schoone Roos, ontluik goed en verberg, onder Uwe bladeren
het arm kind dat men wil vermoorden, en de arme halfdoode moeder"
.
De Roos antwoordde: " Ga verder uwen weg voort; want de beulen zouden,
door mij aan te raken, mijnen glans kunnen verdooven.
De Violier staat hier dicht bij; ga bij den Violier en vraag hem u te
verbergen; zonder twijfel zal hij het doen" .
" Violier, lieve Violier, ontluik goed en verberg onder uwe bladeren
het arm kind dat men wil vermoorden, en de arme halfdode moeder"
.
De Violier antwoordde:
" Ga verder uwen weg voort; ik heb geen tijd om naar u te luisteren:
ik ben bezig te bloeien. De Salie staat hier dicht bij: de Salie is altijd
de toevlucht der arme menschen geweest" .
Salie, goede kleine Salie, ontluik goed en verberg onder uwe bladeren
het arm kind dat men wil vermoorden, en de arme halfdoode moeser"
.
En de goede kleine Salie ontlook zoo wel en zij spreidde zoodanig haar
bladeren en bloemen uit dat zij het Godkind en zijn moeder verborg en
beschermde.
En toen de beulen voorbijgingen, huiverde de verdrukte moeder, maar het
Godkind lachte haar toe.
En zooals zij gekomen waren, vertrokken de beulen. En toen zij heen waren,
verlieten Maria en Jezus hunne schuilplaats.
" Salie, heilig Salie, ik dank u!" zei de moeder. En zij streelde
met hare hand de medelijdende plant.
En terwijl zij, de reeds smartvolle moeder, met de tranen harer oogen
de bloemen en de bladeren van de Salie besproeide, zegende zij het kruid.
En daarna kwam Jozef bij Maria en Jezus met eenen ezel, dien een brave
man hem verhuurd had. En Maria zette zich op den ezel. En Michiel, de
aartsengel van God, daalde uit de hoogte van den hemel om hen gezelschap
te houden en hun den kortsten weg te toonen.
En langzaam, met kleine dagreizen, gingen zij naar Egypte. En sedert dien
tijd, mijne kinderen –zoo zeide ons grootmoeder – is het
dat de Salie zooveel krachten heeft en dan men in Provence zegt:
"Wie niet zijn toevlucht neemt tot de Salie,
Herinnert zich de Maged niet" .
In Andalusië schrijft de beroemde Caballero, vertelt men, dat de rozemarijn aan Maria tijdens de vlucht naar Egypte een schuilplaats schonk (volgens andere overleveringen is het de jeneverboom (Toscane). Het struikje bloeit op de Passiedag, omdat Maria er het linnen en de klederen van Jezus op spreidde: daarom riekt rozemarijn zoo zoet en brengt hij heil over de familiën, die er hun huis mede versieren gedurende ‘la noche buena’ d.i. den goeden nacht, Kerstnacht.
Het perzikkruid groeide onder het kruis op Golgotha, en het bloed van Christus viel op de plant, waardoor de bloem rood werd en het blad een vlek kreeg (zie ook bij turkse lelie).
De Turkse lelie heeft licht rode bloemen met purperen vlekken. Wanneer
de bloem geheel open is, zijn de bloemdekbladen naar achteren omgeslagen.
Daar de bloem hierdoor enigszins op een Turkse tulband lijkt heeft ze
de naam "Turkse Lelie" gekregen. Een oud verhaal vertelt echter,
dat op de Calvariënberg onder het kruis vele bloemen ontloken. Daar
waren de roos en de lelie, de passiebloem, de aronsklek en nog vele anderen.
Zoals het roodborstje, dat zich vlak bij Christus' hoofd op het kruis
had gezet, zong van de helse schoonheid en niet voelde hoe een doorn zijn
borstje verwondde, zo geurden de bloemen onder het kruis, tonend dat die
schoonheid ook op de aarde kon zijn. En het bloed van Hem, die de liefde
zelf was, kleurde het borstje van het kleine vogeltje voorgoed rood. Het
drupte ook op de bloemen; de roos, die zich om het kruis had gewonden
en tegen Christus' voeten leunde, werd donkerrood, in de passiebloem tekende
zich het kruis en de doornenkroon af, de lelie kreeg haar rode kleur en
haar bloemen bogen zich omlaag, zich onttrekkend aan de omgevende wereld,
om de herinnering beter te kunnen bewaren. De aronskelk kreeg haar purperen
vlekken en hoewel een giftige plant werd zij toch de mensheid ten zegen
- althans volgens het volksgeloof.
De Grieken vertelden dat de lelie ontstaan was uit het bloed van Mars,
de oorlogsgod, en dat zij alle droefgeestigheid verdreef; daarom droegen
ze er kransen van. Evenals de witte lelie verdreef zij alle kwaad en werd
zij als geneesmiddel gebruikt.
Alle anemonen bevatten een giftig sap, het anemonium, dat stuipen verwekken kan, verlammend werkt en zeer gevaarlijk is. Tijdens de middeleeuwen werd de plant als heilig beschouwd. Nu zouden ze (speciaal de rode) ontstaan zijn uit het bloed van Christus en onder het kruis hebben gebloeid. Men dacht dat ze nu ook betovering en slechte invloed onmogelijk maakte en droeg haar als amulet, vooral de in grote hoeveelheden voorkomende bosanemoon.
Oorsprong van het Lelieken-uit-den-dale
Moeder Maria stond, onder het kruis van Jezus, in haar blauwen mantel
gehuld en weende heldere tranen van vertwijfeling. Daar sprak de Heer
het derde zijner zeven woorden aan het kruis:
Zie ! dat is uw zoon; zie ! dat is uw moeder!
Echter Maria weende voort en gaf geen acht op het troostende woord. Toen
liet de Heer uit de met moedertranen geweekte aarde de witte tranenbloemen,
in groenen bladmantel gehuld, ontspringen.
Er zijn vele verhalen omtrent het ontstaan van deze plant in omloop.
Hier volgt er een:
Toen God de wereld schiep, verdeelde hij ook de zaden en gaf aan de Duivel
de haver en de boekweit. St. Michiel vond dit niet eerlijk verdeeld en
zei tegen God, dat de mensen deze zaden nodig hadden. En zo kreeg hij
tot opdracht de zaden terug te halen. Hij snelde achter de duivel aan,
die steeds maar hardop de namen van de planten noemde: " Haver,
boekweit! Haver, boekweit!’ . " Wat zeg je toch?" riep
St. Michiel, " je bedoelt distels en netels!’. " Nee",
zei de Duivel, "hoe was het nu ook weer?" en zo bracht St.
Michiel hem helemaal van de wijs totdat hij op het laatst zelf geloofde
dat hij "distels en netels" gekregen had. En voortaan waren
dit Duivelsplanten.
De legende vertelt hoe in de kerstnacht , toen Christus geboren was, al de planten uit hun winterslaap ontwaakten en een ogenblik bloeiden, om daarna opnieuw te verdwijnen. Alleen de kerstroos vergat om in de aarde terug te zinken en bloeide door te midden van sneeuw en ijs. Sindsdien bloeit ieder jaar met Kerstmis deze plant met haar wijde witte bloemen en kondigt de geboorte van Christus aan.
Onze rode klaproos was zo hoogmoedig op haar schoonheid, dat God aan de duivel toestond haar aan te raken. Deze deed dat en waar zijn vingers de bloembladen raakten, ontstonden zwarte plekken, die nog altijd aan de voet van elk kroonblad zichtbaar zijn. De kleur der bloem geleek op het hellevuur en sindsdien voorspelde zij dood en ellende en op alle slagvelden van de oorlog groeien de klaprozen.
God en de duivel streden om de heerschappij. Zij hadden beiden hun afgezanten
naar een eenzame plek gestuurd om te onderhandelen en deze kwamen daar
overeen dat God zou heersen als de bomen bladeren hadden en dat de duivel
zou heersen als al de bomen hun blad verloren hadden. Nu was er een nieuwsgierig
winterkoninkje en dat had, onder een dor blad verscholen, alles gehoord.
Het vloog vlug naar het bos en vertelde het gehoorde aan een vlaamsche
gaai die het op zijn beurt door het hele bos rondschreeuwde. Zo hoorden
alle bomen van deze overeenkomst en zij besloten, dat enige van hen hun
blad zouden behouden. Dit deden de klimop, de buxus, de hulst, de zilverspar,
de jeneverbes en de maretak.
Toen het nu herfst werd behielden deze hun blad en het hielp niet of de
duivel al iedere dag kwam kijken en ’s nachts door het woud blies
dat de bomen bogen. Dit verdroot de duivel zo dat hij zich in het diepste
der aarde terugtrok en nooit meer over de heerschappij der aarde twistte.
De Germaanse sage vertelt dat het Sint-Janskruid gedurende de nacht van
21 juni (het zomersolstitium) uit het bloed van Balder ontstond. Andere
verhalen vertellen, dat de plant uit Wodan’s bloed ontsproot toen
deze door een ever gewond was. Ook zegt men dat zij uit bloed van een
draak of uit elfenbloed ontstond. De christelijke kerk veranderde deze
verhalen; voortaan heette de plant ontstaan te zijn uit het bloed van
de heilige Johannes. Men bracht zijn hoofd bij Herodias, en deze doorstak
uit wraak de tong, die haar zo dikwijls vermaande , met een haarspeld.
Uit de bloeddruppels ontstond het Sint-Janskruid, en de bladeren gelijken
op een doorstoken tong. Het rode sap is nu niet meer Balder’s bloed,
maar Sint Jan’s bloed.
Er is nog een verhaal, waarin de plant een passiebloem is; het bloed van
Christus doorstroomt haar en de vijf kroonblaadjes zijn de vijf wonden
van Jezus. Zoals alle planten, die onder het kruis groeiden, kreeg zij
de kracht om de mensen tot zegen te zijn en de duivel was daarover zeer
vertoornd. Hij probeerde de plant te vernietigen door scherpe naalden
door de bladeren te steken, maar daar de plant heilig was had dit geen
invloed op haar, alleen bleven de tekens voor altijd zichtbaar.
Men zegt, dat dit viooltje vroeger heerlijk geurde, lekkerder zelfs dan het maartse viooltje. Het groeide toen hoofdzakelijk tussen het koren en omdat iedereen het graag wilde plukken, werd het koren overal platgetrapt. Het viooltje bad nu tot de Heilige Drievuldigheid en vroeg haar haar geur te ontnemen. Aan deze wens van het plantje werd voldaan, en nu noemt men het ‘drievuldigheidsbloempje’. Dit kan echter ook haar oorsprong vinden in de vorm van de bloem, waarvan de omtrek driehoekig is en die bij de wilde vorm een stralend, geel honigmerk vertoont met zwarte strepen, als een aureool.
Herba Sanguinaria, Nosebleed, Nesebloede, Herbe aux Charpentiers, Zimmermannskraut
Er bestaat een oude legende, dat Jozef met Christus aan het timmeren was,
toen het mes van Jozef uitschoot en hij zijn hand deerlijk verwondde.
Christus snelde de weg op en plukte een duizendblad dat hij op de wond
legde, en onmiddellijk genas zij. Sindsdien genezen alle planten van dit
geslacht wonden.
Omstreeks 1450 is de angelica " het " middel tegen de pest. De sage vertelt, dat tijdens een pestepidemie een vroom man een visioen kreeg. Hij zag een engel, die hem naar deze plant bracht en hem zei dat dit het geneesmiddel tegen deze vreselijke ziekte was. Nadien heet de plant " engelwortel " .
De legende vertelt dat St.Pieter, de hemelpoortwachter, op zekere dag
bij het openen van de hemelpoort, zijn gouden sleutels naar beneden liet
vallen. Na een paar dagen vallen kwamen ze op de aarde op een weilandje
terecht. Een klein meisje was op dat weitje aan het spelen en zag de prachtige
sleutels liggen, die straalden in de zonneschijn. Op te rapen dorst ze
ze niet en daarom rende zij naar huis om haar moeder te halen. Ondertussen
kwam de engel die St. Pieter naar de aarde gestuurd had beneden en nam
de sleutels mee en de mensen, die met het kindje mee waren gekomen, vonden
geen sleutels meer maar wel bloeiden er op de plek die het meisje aanwees,
gele bloemen die daar nog nooit geweest waren en die aan de steel der
plant zaten als sleutels aan een ring. Men noemde ze Sleutelbloem.
Wie haar op Vastenavond of met Kersmis bloeiend vindt, komt in het bezit
van een schat en die haar met Pasen bloeiende plukt, trouwt dat jaar nog!
Toen Christus, in den Olivetenhof, zijn Vader smeekte den bitteren kelk van hem weg te nemen, viel een traan uit zijn oog: de drop werd een lieve bloem die men voortaan Christusoog heette. Het is een tuinplant die men in Holland, Prikneus noemt.
Van de Steekpalm of Hulst. (Passielegende)
Men vertelt dat hij ontstond uit de Palmen, welke men voor Jezus’
blijde intrede in Jeruzalem gebruikt had en die van schrik doornen kregen,
als zij de Joden hoorden roepen:
"Kruisigt hem, kruisigt hem!"
Daarom blijft die heester immer groen.
Toen Petrus den Heer voor de derde maal verloochend had en bitterlijk
weenend langs de deur van het paleis van den Hoogepriester naar buiten
wankte, wilden de knechten hem vervolgen. Doch zij vonden hem noch in
de nabijheid noch in de verte. Een struik die daar groeide, had hem opgenomen
en hem door zijn getwijg en gebladerte voor de oogen der spioenen verborgen. Petrus’ rouwtranen bevochtigden nu de takken van den struik en
bleven er als dichte witte paarlen hangen.
Wonderbaar vast zitten deze Petrustranen. Zij worstelen winter en sneeuw
en storm door, en beginnen enkel op Witten-Donderdag af te vallen. Op
Witten-Donderdag ontstonden zij, op Witten-Donderdag vallen zij af. En
als men een dier witte bessen plukt en tusschen de vingeren verplet, hoort
men een dof klagend en weenend : Ach!
Na de geeseling des Heeren werd de geeselroede onachtzaam in eenen hoek geworpen. Maar o wonder! Door het bloed des Heilands kwam er nieuw leven in: een nieuwe struik ontstond, de Braam, en door haar wortelen, twijgen en bladeren schemert plantengroen en bloedrood zonderling dooreen. Datzelfde bloed vormt haar bloedroode vruchten die als uit droppen bestaan. (Handtmann)
Uit het bloed van Christus zouden ontstaan zijn: St- Janskruid, de Mosroos, Rosa rubiginosa (rode stippeltjes op de twijgen),de rode Muurbloem (Cheiranthhus cheiri L.), Polyganum persicaria (Perzikkruid), Arum maculatum (Gevlekte Aronskelk), de rode Anemoon (Anemona coronaria) en de Gevlekte Orchis (Orchis maculata L.)
De plant vertoont al de foltertuigen der passie: de drie stempels zijn de nagels, de rood gespikkelde blauwe dradenkrans de doornen kroon, de gesteelde stamper de bittere kelk uit het hofje, de vijf meeldraden de wonden, het drielobbige (of vijflobbige) blad de lans, de ranken de geeselroeden.
Maria Magdalena vond de Rozemarijn aan den voet van het Kruis, toen men
Christus er afnam.
Anderen beweren dat zij het struikje vond nevens het ledige graf van Jezus,
in den morgen der Verrijzenis.
Magdalena plukte het welriekend heestertje dat men sedert dien Kruismirte
heeft geheeten. (Handtmann)